Handig om te weten,
Artikel 5341
Driebanden
1. Bij het driebanden dient de speelbal alvorens deze de tweede aanspeelbal raakt tenminste drie – al of niet dezelfde – banden te hebben geraakt.
2. Raakt de speelbal de tweede aanspeelbal zonder dat daarvoor drie banden zijn geraakt, dan wordt dat als fout aangerekend, aangeduid met geen band, één band of twee banden, dit naar gelang van het aantal banden dat de speelbal wel heeft geraakt.
3. Ligt de speelbal vast tegen een of beide andere ballen, dan mag de speler kiezen uit:
a. het spelen vanaf een niet vastliggende bal of via een of meer banden tegen welke de speelbal niet vastligt;
b. het losspelen van zijn speelbal door een kopstoot (massé/piqué);
c. het op de acquits laten plaatsen van zijn speelbal en de daaraan vastliggende bal, eventueel alle ballen als de speelbal tegen beide andere ballen vastligt en wel:
– de rode bal op het bovenacquit;
– de speelbal op het benedenacquit;
– de andere bal op het middenacquit.
Is het voor de vastliggende bal aangewezen acquit versperd, dan wordt die bal geplaatst op het acquit aangewezen voor de bal die dat acquit verspert.
4. Zijn een of meer ballen uitgesprongen, dan dienen de uitgesprongen ballen op de
ad artikel 5341, lid 3, sub c
Ligt de speelbal tegen een bal vast, dan worden alleen deze twee ballen op de acquits geplaatst. De derde – dus niet vastliggende – bal moet blijven liggen. Ligt de speelbal tegen beide andere ballen vast, dan worden alle ballen op de acquits geplaatst.
ad artikel 5341, lid 4
Stoot een speler af en springt zijn bal uit, dan is op dat moment zijn beurt voorbij. Dat betekent dat op hetzelfde moment de andere bal de speelbal wordt.
De uitgesprongen bal (in dit geval de bal waarmede de speler afstootte) wordt als de andere bal op het middenacquit geplaatst. Duidelijk is dat als tijdens de uitvoering van een stoot “de andere bal” uitspringt deze dan als de speelbal op het benedenacquit wordt geplaatst.
Raakt een bal de omlijsting en rolt deze daarna weer op het speelvlak terug, dan moet worden getracht die bal tegen te houden.
Omdat bij de spelsoort driebanden alleen de uitgesprongen bal op het daarvoor aangewezen acquit moet worden geplaatst, moet er voor worden gezorgd dat andere ballen – na dat uitspringen – niet meer van plaats veranderen of tijdens het uitlopen van richting worden veranderd.